In The Metaverse is sprake van vergaande sociale fragmentatie. Racisten hebben zich onder de vlag van de Confederatie verenigd in New South Africa, terwijl Chinese immigranten zich in Lee’s Greater Hong Kong bevinden. Het gezag van de Amerikaanse Federale overheid beperkt zich nog slechts tot plekken waar haar gebouwen staan. Dit speelt zich af in een digitale omgeving die nog het meeste weg heeft van een massively multiplayer online game, een soort Second Life on steroids. Burbclaves, of wat wij nu filterbubbels zouden noemen, zijn gevormd op basis van enkele nauwe identitaire kenmerken en opvattingen.
Deze fictieve toekomst in een ongespecificeerd jaar in de 21ste eeuw komt uit Neal Stephensons Snow Crash (1992). Het is het schrikbeeld waar Francis Fukuyamas Identiteit: Waardigheid, ressentiment en identiteitspolitiek mee eindigt.
Einde van de geschiedenis?
Dertig jaar geleden verkondigde Fukuyama nog met veel optimisme het Einde van de Geschiedenis. Na de val van de Muur was Fukuyama’s vergezicht een geruststellende belofte: er zou niet langer sprake zijn van een historische ideeënstrijd. Zijn optimisme, dat kenmerkend was voor de jaren negentig, is vandaag de dag ondenkbaar. Dit was nog voor Pim Fortuyn’s “revolte”, voor de bankencrisis, voor de impact van klimaatverandering echt goed duidelijk werd, voor gilles jaunets. Even leek de geschiedenis vrij gemakkelijk te verklaren. Maar al snel was ze toch weer zo ongrijpbaar als altijd.
Er volgde de opkomst van nationalistisch populisme, illiberale democratie (zoals te zien bij Orbán, Erdoğan en Duterte), de groei van de politieke islam, de Arabische Lente, en de daaropvolgende backlash van IS, de keuze voor Leave in Groot-Brittannië, en de verkiezing van Donald Trump tot president van de Verenigde Staten. Dus erkent Fukuyama ook grif dat hij ernaast zat met zijn Einde van de Geschiedenis. In zijn nieuwe boek wil hij daarom verklaren wat het huidige historisch moment kenmerkt en wat zij die een liberale wereldorde voorstaan zouden moeten doen. Daarbij focust hij op identiteitspolitiek – de strijd om erkenning.
Erkenning
De roep om erkenning is een lens die Fukuyama richt op moderne liberale democratieën, en hij beziet dat zij op een kantelmoment staan. Na een groot aantal snelle veranderingen op sociaal en economisch gebied zijn ze diverser geworden, mede door een proces van toegenomen internationale verwevenheid. Verschillende groepen die vroeger buiten de mainstream vielen, zoals zwarten, immigranten en homoseksuelen, eisen in toenemende mate dat zij gezien worden als gelijkwaardig, dan wel superieur. Een logisch gevolg is dat de status van andere groepen relatief gezien minder wordt. Dit vertoont een zekere overlap met Arlie Hochschilds Strangers in Their Own Land (2016), dat een zoektocht is naar de beweegredenen van Tea Party Supporters. In dat boek speelt de metafoor van ‘voorkruipen’ of ‘ingehaald worden’ een centrale rol. Dat gevoel heeft volgens Fukuyama geleid tot een politiek van ressentiment, waarmee de successen van Trump, het Leave kamp, maar ook bijvoorbeeld de PVV verklaard kunnen worden. De focus op erkenning leidt ertoe dat niet alleen minderheden hun identiteit zijn gaan benadrukken, maar de ‘ingehaalde’ meerderheden ook.
Het gevaar dat Fukuyama ziet: een terugtrekking in steeds nauwere identiteiten. De rellen in Charlottesville zijn daarvoor symptomatisch. Verscholen in de loopgraven van hun cultuuroorlog kunnen beide kampen niet langer samen aan een betere toekomst werken omdat deliberatie en collectief handelen niet langer mogelijk zijn. Aan het einde van de rit rest er dan nog slechts de ontmanteling van de staat. Of een situatie zoals in Stephensons Metaverse, die online al steeds meer werkelijkheid lijkt te worden.
Het is klasse, suffie, niet identiteit
Bij het lezen van Identiteit blijft één vraag, die Fukuyama zelf wel aanstipt maar nooit expliciet beantwoordt, in het ongewisse: draaien de afgelopen paar jaar om een identitaire erkenning of een economische onvrede? Fukuyama stelt de vraag letterlijk zelf: ‘Hoe verklaren we het falen van links om te profiteren van de groeiende wereldwijde economische ongelijkheid?’ Hij legt een verband met de Eerste Wereldoorlog en stelt dat dit falen geen nieuw fenomeen is. Ook in 1914 verenigde de Europese arbeidersklasse zich niet onder de banier van de Internationale, maar onder de nationale vlaggen van overheden die zich in één van de meest destructieve oorlogen ooit stortten. Deze vergissing laat zich volgens Fukuyama als volgt verklaren: economische motiveringen zijn nauw verweven met identitaire issues. Arm zijn betekent onzichtbaar zijn voor je medemens, en de onwaardigheid van onzichtbaarheid is vaak erger dan het gebrek aan levensbehoeften.
Zo plaatst Fukuyama de oorsprong van de Arabische Lente ook bij een roep om erkenning. De Tunesische straatverkoper Mohamed Bouazizi riep ‘hoe moet ik in mijn onderhoud voorzien’ toen hij zichzelf in brand zette op 17 december 2010. Zijn weegschaal was afgepakt en klagen had niets uitgemaakt. Toch ging het Bouazizi volgens Fukuyama niet zozeer om de staat van de economie, maar om zijn onvrede over het feit dat hij niet erkend werd als individu. Het is door deze identitaire lezing van gebeurtenissen die misschien veel meer economisch van aard zijn, dat Identieit onbevredigend blijft. De titel van sociaal geograaf Ewald Engelens boek Het is Klasse, Suffie, Niet Identiteit dat vorig jaar verscheen, lijkt bijna een direct antwoord aan Fukuyama.
Nederland
In Nederland praten we al een goeie vijftien jaar over identiteit. Het gaat over het gevaar van de Islam voor de Nederlandse identiteit, over migratie, integratie, hoofddoekjes. Over de kleur van Zwarte Piet, over genderneutrale rompertjes, ‘beste reiziger’, en ‘vrolijk voorjaar’ in plaats van ‘vrolijk pasen’. Als je je schaapjes op het droge hebt, is het makkelijk praten over allerlei immateriële kwesties. Maar veel minder gaat het om politiek-economische vraagstukken als de groei van het aantal flexcontracten en gedwongen zzp-constructies, het dalend aantal sociale huurwoningen en de mogelijke gevolgen van automatisering voor de arbeidsmarkt en de wenselijkheid hiervan. Zoals Engelen stelt: ‘iedere minuut en iedere euro die we aan berichtgeving over hoofddoekjes spenderen, kan immers niet besteed worden aan onderzoek naar en debat over de snel dalende arbeidsinkomensquote.’ Eind jaren zeventig ging nog zo’n 92 cent van iedere euro die in de private sector verdiend werd naar werknemers, inmiddels is dat nog maar 72 cent. En zelfs nu, enkele jaren na twee zware economische crises, nemen linkse partijen het woord ‘grootkapitaal’ pas weer in de mond – en dan nog steeds mondjesmaat.
Antwoord op de vraag waarom links de economische onvrede niet weet te vertalen naar electoraal gewin is dat de sociaaldemocratie naar de pijpen van de vrije markt is gaan dansen, maar dat basisprincipes van diezelfde vrije markt tijdens de kredietcrisis overboord werden gekieperd onder het mom van ‘too big to fail’. En dat de kosten daarvan verhaald werden op de burger.
Redding
De behoefte aan erkenning ligt volgens Fukuyama aan de basis van zeer uiteenlopende fenomenen. De vraag is echter of die massale onvrede, het ressentiment, niet beter te verklaren is uit een gevoel van in de steek gelaten te zijn door een bestuurlijke elite die middels marktwerking en vrijhandel welvaart voor iedereen beloofde, terwijl in feite allerlei werk verdween, sociale voorzieningen afkalfden en multinationale corporaties en rijken alles in het werk stelden om maar zo min mogelijk belasting te betalen.
Wellicht komt de onvrede voort uit een wens om erkenning, maar dat betekent niet dat die identitair van aard is. Er zou weleens een klinkende overwinning in het verschiet kunnen liggen voor de politici die een toekomst weten te schetsen die daadwerkelijk draait om economische vrijheid en gelijkheid voor iedereen, niet slechts voor hen die het al goed voor elkaar hebben. Dat zou weleens de redding van de liberale democratie kunnen zijn.
Door Marijn Rombouts.
Marijn Rombouts studeerde Moderne Geschiedenis en Internationale Betrekkingen aan de Rijksuniversiteit Groningen.