Het thema van de Maand van de Geschiedenis is ‘Tussen droom & daad’. Geheel in stijl laat een aantal Jonge Historici de komende weken haar licht schijnen op dromers, doeners en daders uit verleden en heden. Vandaag: Jasper Slob over een wel heel betrokken burger, Hendrik Cornelis Serrurier.
Een te vondeling gelegde baby brengt altijd heftige emotionele reacties met zich mee. Het is dan ook niet vreemd dat Barbara Muller zich juist voor deze onfortuinlijke kinderen wil inzetten. Zij zet zich in voor de opvang van vondelingen en heeft tot op heden vier vondelingenkamers geopend. Deze kamers werden echter niet zonder slag of stoot geopend. Critici van de vondelingenkamers vonden dat het kind zijn recht op afstamming werd ontnomen en voorzagen een latere identiteitscrisis voor vondelingen. In het verleden was de opvang van vondelingen ook controversieel. Amsterdam had aan het einde van de achttiende eeuw te maken met een vondelingenprobleem waar veel burgers en bestuurders zich zorgen over maakten. Eén van deze betrokken burgers, de handelaar Hendrik Cornelis Serrurier, droomde van een oplossing voor dit probleem.
Het moet Hendrik Cornelis Serrurier zijn opgevallen dat de decennia voor 1804 het aantal te vondeling gelegde kinderen sterk toenam. Waar de vondeling eerst nog een rariteit was, werd de vondeling steeds meer onderdeel van het Amsterdamse straatbeeld. Honderden kinderen werden per jaar achtergelaten in de hoofdstad, alleen al 409 in 1795 en 488 in 1800. Deze aantallen drukten sterk op het Aalmoezeniersweeshuis, waar ook arme wezen en andere verlaten kinderen werden opgevangen. De uitgaven stegen plotseling intensief en daarom moest het weeshuis vaak aankloppen bij het stadsbestuur voor subsidies. Serrurier besloot dat het in 1804 genoeg was geweest en begon te werken aan een voorstel voor de raad van Amsterdam aangaande het weeshuis.
Serrurier zette zich aan zijn schrijftafel en begon met het omschrijven van de misstanden in het huis. Het gebouw kon het aantal kinderen niet aan, de sterftecijfers lagen te hoog, zo rond de helft van de zuigelingen haalde het eerste levensjaar niet, er was een bedorven lucht op de overvolle zalen en het schortte aan de morele opvoeding. De kinderen leden een kwijnend bestaan, waren het symbool van dorheid en groeiden dus niet op tot nuttige burgers voor de maatschappij, terwijl de portemonnee wel getrokken moest worden om ze te onderhouden. De situatie in het Aalmoezeniersweeshuis leidde tot ‘Degeneratie van de Natie’ en daarom was een oplossing voor het Amsterdamse vondelingenprobleem noodzakelijk voor de gehele samenleving.
Op 20 september 1804 droeg Serrurier zijn voorstel voor aan het stadsbestuur. Hij kon alleen hopen dat zijn argumenten overtuigend genoeg waren en dat hij het stadsbestuur kon overtuigen. Het bestuur besloot een commissie in te stellen om de mogelijkheden van het voorstel te onderzoeken. De commissieleden stelden het voorstel van Serurrier zeer op prijs en prezen hem voor zijn maatschappelijke betrokkenheid. Het idee om de kinderen op te voeden in een ander huis op het platteland stond de leden zeker aan, maar zij achtten het financieel onmogelijk om het Paleis het Loo te kopen en om te bouwen tot een weeshuis. De commissie voorzag ook veel ‘ontevredenheid en gemor’ van de lokale bevolking als Amsterdamse kinderen naar een andere landstreek werden gestuurd. De weeskinderen hadden namelijk hun wortels in Amsterdam en zij wilden de band tussen de weeskinderen en de stad niet verbreken. De commissieleden zagen echter minder problemen met de vondelingen. De vondeling had in tegenstelling tot de wees geen connectie met Amsterdam en behoorde aan de gehele maatschappij toe. Waren er genoeg financiële middelen geweest, had de commissie zeker ingestemd met het plaatsen van de vondelingen in het Paleis.De oplossing lag bij goedkopere voeding en een locatie met meer ruimte en een betere lucht. Serrurier had een leegstaand pand in gedachte dat volgens hem voldeed aan deze eisen. Het betrof een gebouw dat was verlaten door de Oranjes na de Bataafse Omwenteling in 1795: Paleis het Loo. De landerijen om het paleis konden gebruikt worden als landbouwgrond waar de kinderen arbeidzaam opgevoed werden tot nut van de maatschappij. Serrurier voorzag dat het plaatsen van de kinderen uit het Amsterdamse weeshuis voor problemen zou zorgen, omdat de kinderen onder de verantwoordelijkheid van de stad vielen en gezien werden als Amsterdamse kinderen. Hij verantwoorde zijn keuze door de kinderen uit het weeshuis te typeren als ‘geäbandonneerde wezens’. De kinderen behoorden geheel aan de maatschappij toe, en dus niet aan Amsterdam, en moesten hun schuld aan de samenleving inlossen door nuttige burgers voor de samenleving te worden.
Serrurier’s droom kwam dus uiteindelijk niet uit, maar in de toekomst waren zijn ideeën wel van grote invloed. Zo zou het idee dat de vondeling geheel aan de samenleving toebehoorde en een schuld had aan de samenleving vaak terugkomen. Serrurier leefde niet lang genoeg, hij stierf in 1812, om zijn droom gedeeltelijk in vervulling te zien gaan. In 1825 werd het Aalmoezeniersweeshuis gesloten en werden alle kinderen naar het platteland vervoerd, naar de strafkolonie in Veenhuizen. Hoe het voor de vondelingen had uitgepakt als het stadsbestuur wel genoeg gelden had gehad voor het vondelingenpaleis zal een vraag blijven.
Jasper Slob studeerde geschiedenis aan de Vrije Universiteit in Amsterdam en Cultuurgeschiedenis na 1750 aan de KU Leuven, waar hij summa cum laude afstudeerde. Hij is gespecialiseerd in de geschiedenis van de vondeling in de Lage Landen in de achttiende en negentiende eeuw en houdt zich bezig met identiteitsgeschiedenis. Op dit moment is hij werkzaam als vrijwilliger bij het Amsterdam Museum bij de afdeling E-Cultuur.
Erg interessant stuk om te lezen. Een stukje geschiedenis wat niet op scholen geleerd wordt en daarom ben ik er blij mee dat ik het elders kan lezen! Hopelijk meer van dit!