Op 13 juli 1942, vroeg in de ochtend, worden de mannen van het Reserve-politiebataljon 101 van de Ordnungspolizei van hun bed in een kazerne nabij het Poolse Lublin gelicht. Ze weten niet waarvoor. Later die ochtend komen ze aan in het dorpje Józefów. Daar, op het dorpsplein, krijgen ze van majoor Wilhelm Trapp te horen wat hun opdracht is: ze moeten alle Joodse dorpsbewoners, jong en oud, ziek en gezond, verzamelen op het plein. Daar zullen de sterkste mannen worden uitgekozen voor dwangarbeid. De rest moet naar het bos worden gebracht om daar dood te worden geschoten. Hoewel een paar mannen vragen om een andere taak, neemt het grootste deel van het bataljon deel aan deze massamoord. Gekoppeld aan een slachtoffer lopen de Duitsers in groepjes het bos in om daar hun gruwelijke taak uit te voeren. Om het vol te houden, had een aantal onderofficieren gezorgd voor een versnapering tussen het moorden door: alcohol.
In een notendop is dit het begin van Christopher Browning’s Ordinary Men: Reserve Police Battalion 101 and the Final Solution in Poland (1992). Met dit boek benadrukte Browning dat gewone mensen in staat waren tot het plegen van genocides. Als één van de eerste historici benoemde hij daarbij het alcoholgebruik onder de daders van de Holocaust. Aan de hand van getuigenissen van voormalige leden van het bataljon, daterend uit de jaren zestig, schetste Browning een beeld van de Holocaust by bullets: dat deel van de Holocaust dat niet in de vernietigingskampen plaatsvond, maar in de vorm van moordacties op Joden, achter de linies van de Wehrmacht in de Sovjet-Unie en in de bezette Poolse, Oekraïense en Litouwse gebieden.
Dronkenschap en seksueel wangedrag
Dat de leden van de Einsatzgruppen, politiebataljons en Hiwi’s (Hilfswilliger, Sovjet-krijgsgevangenen die overgehaald werden om voor hun Duitse gevangennemers te werken) alcohol gebruikten tijdens en na de moordpartijen, kan met zekerheid worden aangenomen. Het komt duidelijk naar voren uit de verklaringen van ooggetuigen en uit de herinneringen van de leden zelf. De alcohol die de mannen dronken (vaak schnapps of wodka), was veelal afkomstig uit buitgemaakte bezittingen van naar het oosten weggevoerde Joden, die het Nazi-regime vervolgens in beslag had genomen. De Duitsers in de Einsatzgruppen, politiebataljons, maar ook de Wehrmacht, konden deze drank goedkoop inkopen of kregen wat flessen cadeau voor hun bewezen diensten. Vooral hooggeplaatste SS’ers profiteerden van dit ‘voordeeltje’. Alcoholische dranken waren, zeker in oorlogstijd, schaars in Nazi-Duitsland, en het regelmatig kunnen drinken van alcohol was dan ook een privilege. De Hiwi’s, die niet Duits waren en dus ook dit ‘voordeeltje’ niet kregen, roofden zelf de huizen leeg van de Joodse mensen die ze daar net uit hadden gejaagd en soms ook vermoord. De Nazi-officieren stonden dit oogluikend toe.
Met de aanwezigheid van alcohol is het niet vreemd dat er veel gevallen bekend zijn van alcoholgebruik tijdens en na moordacties op Joden in bezet Oost-Europa. Een voorbeeld van alcoholgebruik tijdens een moordactie vormt het gedrag van Reserve-politiebataljon 101 in Józefów. De dronkenschap van de mannen tijdens de acties leidde er ook toe dat het voorkwam dat zij zich schuldig maakten aan seksueel wangedrag ten opzichte van Joodse vrouwen. Deze kregen te maken met voyeurisme, seksueel geweld en verkrachting door dronken daders, die dingen deden die ze nuchter wellicht niet gedaan zouden hebben.
Drankavondjes en -spelletjes
Ook na de moordacties werd flink gedronken. Om de gruwelen van de dag te vergeten en het met zijn allen ‘gezellig’ te hebben, organiseerden de mannen ’s avonds drankavondjes. De Reichsführer van de SS, Heinrich Himmler, moedigde gematigd alcoholgebruik in de vorm van gebroederlijke avondjes na een ‘lange dag werken’ zelfs aan. In de praktijk bleek echter dat de mannen lang niet altijd met mate dronken. Van de mannen die in Józefów aan het moorden hadden deelgenomen, dronk bijvoorbeeld een groot deel zich diezelfde avond nog lam. Maar naarmate de daders gewend raakten aan het moorden, gebeurde het steeds vaker dat zij ook drankavondjes organiseerden of hele drankgelagen aanrichtten om hun ‘successen’ te vieren. In enkele gevallen liepen dronken officieren zelfs nog een nabijgelegen dorpje of een Joodse getto in om daar een ‘spel’ te spelen: ze schoten op iedereen die ze na de nachtklok, of soms zelfs überhaupt, zagen bewegen. Getuigen hoorden gezang en gebral, waardoor zeker is dat deze daders dronken waren. Alcohol werd dus niet alleen gebruikt om de gruwelen van de dag weg te drinken, maar ook als geleider van extreem gewelddadig gedrag.
Niet in de werkelijkheid willen zijn
Hoewel het misschien triviaal lijkt, geeft het alcoholgebruik van de daders van de Holocaust by bullets op deze manier informatie over wat hen tot hun daden dreef, en hoe ze met deze daden op hun geweten verder gingen met hun leven. Er kan onderscheid worden gemaakt tussen vier rollen, die op zichzelf staan, maar ook kunnen overlappen. Allereerst is er de rol van het ‘belonen’: door bij de SS of een andere eenheid te gaan en zich te conformeren aan de gestelde normen en waarden, kon een lid genieten van privileges zoals goedkope alcohol. Genocidaal gedrag werd dus door middel van alcohol beloond. Ten tweede is er de rol van het ‘wegkijken’. Dat de leden van Reserve-politiebataljon 101 alcohol dronken tijdens de moordacties, om zo in een roes te raken die hen van de werkelijkheid afleidde, geeft aan dat zij niet in die werkelijkheid wilden zijn. De gruwelen die zich vóór en door hen afspeelden, wilden zij niet zien. Ook in de latere getuigenissen die een aantal van hen aflegden, komt deze rol naar voren: ze lijken zich door middel van hun alcoholgebruik te willen distantiëren van hun daden. Ze waren immers dronken, ze ‘waren er niet helemaal bij’.
Een derde rol is die van het ‘vergeten’: door na de moordacties gezamenlijk veel alcohol te drinken, in vrolijk gezang of juist in stilzwijgen, leidden de mannen hun aandacht weg van het moorden, en naar de verdoving die de alcohol hen bracht. De herinneringen aan het moorden waren hier wél aanwezig, maar ze werden weggedrukt door de welkome roes van de alcohol. Deze rol kan dan ook worden gezien als manier voor de mannen om met de gruweldaden die zij op hun geweten hebben om te kunnen gaan, en geeft überhaupt blijk van een vorm van geweten. Ten slotte is er de rol van het ‘geleiden’. In deze, vaak individuele, gevallen wakkert zwaar alcoholgebruik een donkere, gewelddadige kant van de persoonlijkheid van een dader aan, waardoor deze extremere dingen zegt of doet dan hij in nuchtere toestand gedaan zou hebben. Onder deze categorie vallen het vieren van duizenden vermoorde Joden en het in het wilde weg schieten op mensen in Joodse getto’s. Bij deze mannen speelde waarschijnlijk niet alleen de roes van de alcohol, maar ook de roes van het moorden een rol. Zoals historicus Edward Westermann het treffend verwoordde: “The SS-man celebrating his one-thousandth killing was not simply intoxicated at the party afterwards, but in a real sense drunk with the act of murder itself.”
Breder probleem
Drankgebruik door daders kwam niet alleen in de Holocaust voor. Andere bekende gevallen van drank- of drugsgebruik in genocides en oorlogen zijn de Amerikaanse soldaten in Vietnam, de génocidaires in Rwanda en het drugsgebruik onder IS-vechters. Juist daarom kan aandacht voor de invloed van drankgebruik op het gedrag van daders in de Holocaust een opzet zijn voor breder onderzoek naar dadergedrag bij genocides in het algemeen. Het is immers een onderdeel van grotere, algemene vragen: waarom worden ogenschijnlijk gewone mensen daders in genocides? Wat verklaart hun gedrag? Door het alcoholgebruik van daders van genocides te belichten, komen we in de toekomst hopelijk steeds een beetje dichter in de buurt van een antwoord op deze vragen.
Door Emmalien Meijer
Emmalien Meijer (1993) is masterstudente Holocaust and Genocide Studies aan de Universiteit van Amsterdam. Haar interesse gaat uit naar conflicten en genocides in de twintigste eeuw, met name in Duitsland, en naar perpetrator studies en herinneringscultuur. Momenteel werkt ze aan haar masterscriptie over het Goldhagendebat en de invloed daarvan op de Duitse herinneringscultuur.