Napels en Florence
In de reisgids stonden al zinnen als ‘de stad compenseert het gebrek aan stijl met een overdaad aan levendigheid’ en ‘al haar inwoners zullen bevestigen dat het een stad is als geen ander’. Het gaat over Napels, mijn bestemming voor een korte vakantie in eigen land, afgelopen maand. Goethe zag de schoonheid van de stad en zei ‘Napels zien en sterven’. Inderdaad, Napels is een stad als geen ander. Er is ongetwijfeld veel veranderd sinds Goethe, maar veel is ook hetzelfde gebleven. Nog steeds illustreert Napels de veelzijdigheid van de Italiaanse cultuur, regionale identiteit en het familieleven dat op straat geleefd lijkt te worden. Tegelijk vertegenwoordigt de stad Zuid-Italiaanse problemen als georganiseerde criminaliteit en armoede. Zaken die uiteraard nauw met elkaar verbonden zijn.
Allereerst vertegenwoordigt Napels een radicale eigenheid, die een welkome verademing is vergeleken met steden als Florence en Rome. Op een enkele historische sensatie na, ontging het kunstmatige karakter van Florence en Rome mij haast geen moment. En inderdaad laten Florence, Rome en andere toeristische steden een verabsoluteerd verleden zien en het gewone leven dat daar in dienst van is gesteld. Dag in dag uit stoppen bussen langs de Arno en de Tiber om ladingen toeristen uit te spuwen die vervolgens over de stad zwermen. Toeristenwinkels, matige restaurants en straatverkopers doen de rest. Nietzsche had gelijk dat een teveel aan geschiedenis een nadeel voor het leven kan zijn. Veel alternatieven zijn er niet; het erfgoed van de kwantiteit en kwaliteit die je in de vele kerken, de musea en architectuur van de stad en musea ziet, is ongeëvenaard. En toeristenstromen laten zich niet zomaar sturen. Als stadsbestuur kun je dan weinig anders doen dan vergunningen voor fastfood en waardeloze winkels intrekken en ruzie maken met Airbnb, zoals Amsterdam inmiddels ook doet.
In Napels is dit geheel anders. De Napolitanen beheersen het straatbeeld in de binnenstad volledig. De hoge flats staan dicht op elkaar en laten maar weinig licht door. Lawaaiige kitscherige processies trekken door de straten. Jonge Italianen maken er een wedstrijd van om te laten zien hoe hard ze met hun scooter door de smalste straten kunnen rijden zonder iemand te raken. Iedereen lijkt alleen maar zwart en spijkerstof in de gaderobe te hebben hangen. Met zonnebril uiteraard. Nepproducten worden openlijk verkocht, niemand die het iets kan schelen. Waar de Florentijnen naar mijn ervaring bijzonder vriendelijk zijn, zeker als je wat Italiaans praat, daar gaan de Napolitanen geheel hun eigen gang; niet uit haat, maar eerder uit onverschilligheid. Iedereen lijkt op straat te leven, waardoor toeristen nauwelijks opvallen. Ook de historische gebouwen ‘gaan op in het landschap’. Zelfs de Duomo met daarin het graf van San Gennaro valt nauwelijks op als je door de straten loopt.
Misdaad en armoede
Achter deze ruwe buitenkant gaan tevens andere processen schuil. Roberto Saviano beschreef al in 2008 in zijn bestseller Gomorra hoe de georganiseerde misdaad de stad en delen van het land al jaren in een houdgreep houdt. Een aantal jaar geleden werd duidelijk dat de lokale maffia de vuilnisophaaldienst kon saboteren, mede door het feit dat zij afval uit heel Europa haalden en in de omgeving van Napels dumpten. Maar de meeste winkels zijn ook in handen van de Gomorra. Iedereen kent de Siciliaanse Cosa Nostra die in 1992 de wereldpers haalden door openbare aanklagers Falcone en Borsellino met autobommen te vermoorden. Maar volgens Saviano is de Gomorra nog veel machtiger dan de Cosa Nostra.
Het is geen toeval dat de maffia vooral in het zuiden zit. Historisch gezien heeft dit alles te maken met de sociaaleconomische verschillen tussen noord en zuid-Italië. Vooral na de Tweede Wereldoorlog zijn er pogingen gedaan hier verandering in aan te brengen. Tony Judt citeert in zijn meesterwerk Postwar de Britse officier Norman Lewis, die tijdens de oorlog opmerkte hoe de waterdragers in Napels nauwelijks verschilden van afbeeldingen gevonden in Pompeii. Judt noemt daarnaast het feit dat het gemiddelde inkomen in Calabrië, de provincie die net boven Sicilië ligt, ongeveer de helft van het landelijk gemiddelde bedroeg. Na de oorlog zijn er pogingen gedaan dit verschil te verkleinen middels de Casa per il Mezzogiorno via een voortzetting van bekende fascistische politiek. Het land regeren bood een mogelijkheid tot schaamteloze corruptie om geld uit te delen aan vrienden, familie en andere bekenden. Net als de fascisten tijdens de oorlog, konden regeringen na de oorlog het belastinggeld verdelen via fondsen, banen en diensten ten behoeve van het armlastige zuiden.
Het beheersen van de staat werd daarom essentieel voor politieke partijen na de oorlog. In de praktijk leidde dit tot een alliantie tussen het centrum en de periferie. Lokale politici leverden steun in ruil voor allerlei voorzieningen. De christendemocraten slaagden hier het beste in. Dit vergrootte de corruptie en droeg er waarschijnlijk aan bij dat Italianen vaak cynisch zijn over de goede bedoelingen van hun politici.
Misdaad en gebrek aan straf
Deze staatssteun voor het Zuiden heeft de maffia, die uiteraard een soort alternatief voor de staat vormt, niet afgeschaft. Daarvoor was waarschijnlijk zowel de armoede als de corruptie te omvangrijk. In plaats daarvan overlappen staat en maffia elkaar op een manier waar lastig de vinger op te leggen is. Het bewijs hiervoor blijft anekdotisch. Paolo Sorrentino’s film Il Divo laat bijvoorbeeld zien hoe Giulio Andreotti een nogal schimmig politicus was, die de politiek decennialang beheerste. Een ander voorbeeld is Corrado Carnevale, een opperrechter die illustratief is voor het falen van een deel van het Italiaanse rechtssysteem. In de jaren ’80 maakte hij er een sport van om maffiosi op de kleinste vormfouten vrij te pleiten. Een laatste voorbeeld; verschillende maffiosi wisten jarenlang uit handen van de staat te blijven. Bernardo Provenzano spant de kroon. Deze moordlustige leider van de Siciliaanse maffia wist van 1963 tot 2006 aan de politie te ontkomen. Dit kan alleen als de politiek niet wil dat je gevonden wordt.
Misdaad, armoede en de staat zijn historisch met elkaar verbonden. Maar tegelijkertijd blijft het onbegrijpelijk, zoveel problemen die maar niet veranderen. Om L. P. Hartley te parafraseren:‘The south is different region, they do things different there’.
Gertjan Schutte (26) studeerde intellectuele geschiedenis en economie in Rotterdam. Deze twee interesses probeert hij bij elkaar te brengen in zijn PhD onderzoek naar economisch denken in het laatste kwart van de achttiende eeuw. Afgelopen september ging hij hiermee van start aan het Europees Universitair Instituut in Florence. Contact via gertjan.schutte@eui.eu.