Captain van Jong Holland is een geslaagde biografie van het leven van Pim Mulier (1865-1954), de grondlegger van de moderne sport in Nederland. Mulier is onder andere de bedenker van de Elfstedentocht, de oprichter van de Nederlandse Voetbalbond (KNVB) en hij stichtte de internationale allround-schaatstoernooien. Biograaf Daniël Rewijk zet op een gedetailleerde en overtuigende wijze uiteen dat Mulier niet alleen een onverschrokken en succesvolle pionier is geweest, maar hij brengt ook nuance aan in dit dominante, heroïsche beeld dat de historiografie tot nu toe gekenmerkt heeft. Ondanks het feit dat Rewijk zichzelf hier en daar laat meeslepen door het verleidelijke beeld van de eenzame pionier, dat Mulier onder andere zelf heeft gecreëerd – Captain van Jong Holland is voor een belangrijk deel gebaseerd op privé archieven van Mulier – wordt er ook aandacht besteed aan zijn onsuccesvolle kant. Zo zijn Mulier’s pogingen om cricket, net als in Engeland, in Nederland een volkssport te laten worden uiteindelijk op niets uitgelopen. Daarmee is de auteur grotendeels geslaagd in het doel dat hij in de inleiding uiteengezet heeft: nuance aanbrengen in de geschiedschrijving rondom Mulier.
Vat vol tegenstrijdigheden
Rewijk toont in deze biografie aan dat Mulier een typisch fin de siècle-‘vat vol tegenstrijdigheden’ is. Zo zien we hem enerzijds als een vernieuwer, die van sport echt een nationale zaak wilde maken, anderzijds als een typische vertegenwoordiger van de elite die tradities in stand wilde houden. We maken hem mee als een standsbewuste Haarlemse notabele, die uit eergevoel trouwt met een meisje uit de arbeidersklasse. Mulier blijkt verder een hartstochtelijke nationalist, maar wel een die droomt van een wereldregering. Een fascinerende constatering is vervolgens dat Mulier na 1910 een geheel andere rol gaat vervullen. Stond hij eerst vooraan als het ging om verandering en vernieuwing in de sport, vanaf 1910 zien we een geleidelijke ontwikkeling van Mulier als reactionair. Onder het pseudoniem Pim Pernel kreeg hij de beschikking over een vaste rubriek in Het Vaderland, een conservatief-liberale krant voor de Haagse deftige burgerij. Ook gaat hij zich in deze periode steeds meer op zijn glasverzameling richten. Hoewel Mulier al ten tijde van zijn hoogtijdagen als sportman en bestuurder een fascinatie opvatte voor de glaskunst, lijkt hij zich juist in deze later periode geheel op te sluiten in zijn passie. Zo leert de lezer het nog niet eerder onderzochte leven van Mulier buiten de sport kennen.
De meest in het oog springende delen van het boek zijn de passages waar de schrijver overduidelijk zelf het meest plezier aan beleefd heeft, zoals de beschrijvingen van het schaatsenrijden in Friesland. De tegenstelling tussen de Friese ‘hurdriders‘ en de langebaanschaatsers uit Holland levert meeslepend proza op. Een mooie anekdote is ook die van de drie meest gehate populieren uit de Nederlandse sportgeschiedenis. Als cricketspeler van Rood en Wit bespeelde Mulier een speelveld – de Koekamp – dat in 1390 door hertog Albrecht van Beieren aan Koninklijke HFC was geschonken (de ‘oudste’ voetbalclub van Nederland. Rewijk toont in zijn werk aan dat, in tegenstelling tot wat er altijd aangenomen wordt, deze Koninklijke HFC opgericht door Mulier waarschijnlijk niet de oudste voetbalclub van Nederland is. Alhoewel het onmogelijk is de precieze datering na te gaan, waren er ook een aantal andere clubs van de ‘eerste generatie.’). In 1862 ontstond het idee om van de Koekamp een villapark te maken – de drie populieren waren onderdeel van het beplantingsschema. Mulier verwenste deze bomen, de oefeningen der club werden zeer belemmerd door ‘leelijke magere populieren’ en ze waren in zijn optiek ‘spichtige, melancholieke vertegenwoordigers van den communalen schoonheidszin’.
Niet slechts een ‘sportboek’
Zoals het een goede biografie betaamt is dit boek niet uitsluitend een beschrijving van een leven maar biedt het ook een goede historische context van de tijd waarin Mulier leefde. Het is daarmee niet slechts een ‘sportboek’ maar voor een veel groter publiek interessant. In navolging van historici als Philip Blom, plaatst Rewijk Mulier in de historische context van het fin de siècle waarin imperialistische dromen, eugenetica en de angst voor degeneratie een belangrijke rol speelden.
Het is spijtig dat de relatie met Pierre de Coubertin, de Franse historicus die de Wenlock Olympian Society Annual Games vertaalde naar de moderne Olympische Spelen, niet verder belicht wordt in het werk. In het nawoord geeft Rewijk aan dat deze twee belangrijke mannen elkaar gekend moeten hebben – wellicht is dit een interessant uitgangspunt voor vervolgonderzoek. De treffende analyse van Mulier als een vat vol tegenstrijdigheden en de aandacht voor zijn leven buiten de sport, is echter een waardevolle toevoeging aan de bestaande kennis over één van Nederlands’ belangrijkste pioniers op sportgebied. Door een zeer toegankelijk boek te schrijven, hetgeen overigens geen afbreuk doet aan de wetenschappelijke kwaliteit, heeft Rewijk een belangrijke bijdrage geleverd aan de sporthistoriografie. Dit komt mede omdat de Captain van Jong Holland op zo’n weldoordachte manier in zijn tijd geplaatst wordt. Een mooi boek dat absoluut het lezen waard is.
Captain van Jong Holland: Een biografie van Pim Mulier 1865-1954, door Daniël Rewijk. Verschenen bij Bronmeer. €27,50
Laurien Vastenhout (1991) studeerde Holocaust and Genocide Studies aan de Universiteit van Amsterdam en rond momenteel haar Onderzoeksmaster Geschiedenis aan dezelfde Universiteit af. Voor de eerstgenoemde Master schreef ze, aan de hand van interviews uit de USC Shoah Foundation collectie, over de toekomstperspectieven van Joodse overlevenden van de Holocaust tijdens de oorlog. Momenteel houdt zij zich bezig met de geschiedschrijving rondom het verzet. Tevens is zij als onderzoekster verbonden aan het NIOD en Stichting 4 en 5 mei, en werkt zij aan een voorstel voor een promotiebeurs.