Binnen de geschiedschrijving heerst volgens historica Elke Weesjes, gespecialiseerd in de geschiedenis van radicale bewegingen, een bijzonder negatief beeld van de mentaliteit en cultuur van Nederlandse communisten. Dit is volgens haar vooral te wijten aan de publicaties van Jolande Withuis, die in haar werk over de naoorlogse periode haar afkeer van het communisme niet onder stoelen of banken steekt. Binnen een communistisch gezin zou er volgens Withuis geen ruimte zijn voor liefde en gezelligheid, voor pleisters en ‘een kusje erop’, voor Kerstmis en verjaardagen. Zulke frivoliteiten zouden alleen maar afleiden van ‘de strijd’ tegen het kapitalisme. Een echte communist kon volgens de ouders van Withuis geen verdriet hebben en hoefde dus ook niet getroost te worden. Een communist was immers te allen tijde flink en slagvaardig.
Zoals wel vaker het geval is wanneer één perspectief overheerst, is volgens Weesjes ook de dominante typering van Withuis aan enige nuancering toe. Deze nuance tracht zij te bieden in Mama las Marx aan de hand van interviews – inclusief aanvullend bronmateriaal – met 27 inmiddels gepensioneerde (ex-)kameraden van wie de ouders actief lid waren van de Communistische Partij Nederland (CPN). Centraal in deze interviews staat de vraag hoe de communistische levensbeschouwing hun jeugd en opvoeding heeft beïnvloed, en hoe zij nu – jaren na de opheffing van de partij – op hun kindertijd terugkijken. Op basis hiervan bespreekt Weesjes onder meer de algemene thuissituatie van haar respondenten, de communistische pedagogie, de positie van de vrouw in het communistische gezin, de communistische houding t.o.v. seksuele voorlichting, het contact met andersgezinde buurtbewoners en klasgenootjes, en communistische jeugdorganisaties.
Contrast tussen theorie en praktijk
Weesjes lijkt met haar boek vooral te laten willen zien dat er een groot verschil bestond tussen de ideologische partijcultuur en de theorieën die via partijliteratuur onder de leden werden verspreid, en het alledaags leven van communisten: ‘in de praktijk waren communisten divers en hadden ze verschillende prioriteiten’. Zelfs ouders die zouden voldoen aan het stereotypische beeld van de driftige en drammerige communist die het enkel over politiek kan hebben, zetten volgens Weesjes hun kinderen op de eerste plaats: ‘hij was ook een geduldige pappa, die zijn kleine dochtertje leerde lezen en op mooie zomerdagen met haar wandelde door Den Haag’.
Daarnaast geeft Weesjes aan dat communistische ideeën over bijvoorbeeld kunst en cultuur vaak in de wind werden geslagen. Communistische jongeren walgden van alles wat ook maar enigszins riekte naar Amerikaans consumentisme en kapitalisme, maar konden het niet laten om te dansen op jazz en rock-’n-roll. Daarnaast vond het in het Oosten verplichte sociaalrealisme in Nederland weinig voeten in de grond, en merkt één van Weesjes’ respondenten op dat zijn vader zich niks aantrok van voorschriften uit de Sovjet-Unie en gewoon abstracte kunst is blijven maken. De leiding van communistische jeugdorganisatie de Uilenspiegelclub was er op gegeven moment wel van overtuigd dat ‘alle knutselarbeid gezamenlijk uitgevoerd moest worden, als collectief, en gericht moest zijn op een groot doel of project’, maar clubleidster Lina – geïnterviewd door Weesjes – geeft aan dat hier in de praktijk weinig van terecht is gekomen.
Stiekem best burgerlijk
Verder schrijft Weesjes dat Marxistische schrijvers er op het gebied van vrouwenrechten en emancipatie erg progressieve ideeën op nahielden, maar dat er in de praktijk vaak slechts twee rollen waren weggelegd voor vrouwen: die van fabrieksmeisje of huisvrouw. Ook de CPN benadrukte gedurende de jaren vijftig – in lijn met de destijds populaire kenschets van de ‘gelukkige huisvrouw’ – de rol van de vrouw als echtgenote en moeder. Communistische tijdschriften, zoals het gezinsblad Uilenspiegel, stonden dan ook vol met huishoudelijk advies, de laatste vrouwenmode en spelletjes voor de kinderen.
Volgens Withuis verafschuwden communisten alles wat ook maar enigszins met burgerlijkheid te maken zou hebben. De opvoedkundige columns en recepten uit bovengenoemd tijdschrift – voor ‘gesauteerde bloemkool en chipolatapudding met abrikozensaus toe’ (in mijn opinie kan het waarschijnlijk niet veel burgerlijker dan dat) – en het relaas van Weesjes’ respondenten geven echter een heel ander beeld: van gepoetste schoenen en gestreken kleertjes tot het spreken van Algemeen Beschaafd Nederlands. Alles, om maar het goede voorbeeld te kunnen geven aan niet-communistische arbeiders, en om niet langer als het buitenbeentje van de Nederlandse samenleving te worden gezien. Hierdoor waren communisten volgens Weesjes in feite moeilijk te onderscheiden van de middenklasse die zij zo verfoeiden.
Communist of calvinist?
Het is deels misschien een open deur, maar Weesjes’ werk is een goede reminder dat mensen altijd meer zijn dan hun politieke overtuigingen (en dat is op dit moment – met het oog op de groeiende polarisatie – misschien geen overbodige luxe). Daarnaast laat Mama las Marx zien dat elke ideologie zich op een zeker moment vermengt met lokale culturen en tradities. In plaats van één op één overgenomen, werd ook de Sovjetideologie in Nederland gemixt met Westerse waarden en elementen van de typisch Nederlandse (arbeiders)cultuur. Weesjes wijst er bijvoorbeeld op dat Nederlandse communisten luxe afwezen en het bestellen van Chinees of een koekje bij de thee overbodig vonden, maar dat deze normen niet alleen als communistisch maar ook als calvinistisch – en dus typisch Hollands – kunnen worden bestempeld. Als puntje bij paaltje komt zuchtten Nederlandse communisten volgens Weesjes dus niet onder het juk van Moskou, maar volgden zij een grotendeels eigenstandige koers.
Een welkome aanvulling
Weesjes concludeert dat – in tegenstelling tot Withuis – de meeste van haar respondenten positief terugblikken op hun communistische jeugd. Hun verhalen laten echter ook zien dat broertjes, zusjes en geïnterviewden die klasgenootjes waren van elkaar soms hele verschillende herinneringen hebben overgehouden aan eenzelfde gebeurtenis. Ondanks de overeenkomsten die Weesjes probeert te onderstrepen, blijven het dus individuele verhalen die samen één groter, niet altijd samenhangend geheel vormen. Ook het persoonlijk relaas van Withuis maakt onderdeel uit van dit brede palet aan ervaringen.
Bovendien zijn volgens laatstgenoemde velen nauwelijks bekend met wat de Koude Oorlog in Nederland heeft betekend. Deze oorlog omvatte meer dan een angst voor dé bom die uiteindelijk nooit is gevallen. Weesjes sluit zich hierbij aan door ook de ernstige discriminatie die communisten in Nederland na de oorlog hebben ondervonden te benadrukken. Mama las Marx is dus niet zozeer een nuancering van maar vooral een welkome aanvulling op het werk van Withuis, en een aanrader voor iedereen die geïnteresseerd is in de geschiedenis van het communisme in Nederland, het naoorlogse gezinsleven en het bredere, politieke speelveld ten tijde van de Koude Oorlog.
Door Charlotte van Bergen
Mama las Marx – Communistische gezinnen in naoorlogs Nederland
Geschreven door Elke Weesjes
Uitgeverij Mazirel Pers, 2023
ISBN: 9789462499140
€24,99 | 296 pagina’s
Charlotte van Bergen (1994) heeft geschiedenis gestudeerd aan de Radboud Universiteit en een opleiding jeugdliteratuur gevolgd aan de Universiteit van Tilburg. Binnen deze studies heeft zij zich gespecialiseerd in gendergeschiedenis, familie- en pedagogische geschiedenis en bovenal onderzoek gedaan naar oude kinderboeken en hun functie als cultuurhistorisch bronmateriaal. Ze heeft haar afstudeerscripties geschreven over de invloed van de tweede feministische golf op genderstereotypering in kinderboeken, en de rol en representatie van vaders in kinderboeken van 1950 tot nu. Ze werkt als beleidsmedewerker bij NWO, fietst elk weekend met haar zoontje naar de kinderboerderij om de ezels te aaien, en speelt graag ietwat gewelddadige videogames (shout-out naar alle andere trouwe Witcher III fans).