In het jaar 59 gebood keizer Nero zijn adviseur een brief te schrijven aan de Romeinse senaat waarin de dood van zijn moeder Agrippina werd afgedaan als boetedoening. De mater principis zou schuldbewust de hand aan zichzelf hebben geslagen nadat het schandelijke complot om haar zoon te laten vermoorden aan het licht gekomen was. In werkelijkheid, zo schrijft de historicus Tacitus in zijn Annales, was deze verklaring echter het sluitstuk van een complot dat de princeps zelf smeedde om zijn moeder ongemerkt om te brengen. In de voorgaande nacht had de keizerlijke lijfwacht de poort van haar villa geforceerd om haar daar te doden (14.8.5):
Circumstunt lectum percussores et prior trierarchus fusti caput eius adflixit. Iam in mortem centurioni ferrum destringenti protendens uterum ‘ventrem feri’ exclamavit multisque vulneribus confecta est. (…) cremata est nocte eadem.
De moordenaars kwamen om haar bed staan, en als eerste sloeg de trierarchus haar met een knuppel op haar hoofd. Toen de centurio zijn zwaard trok voor de doodsteek, schreeuwde ze uit, terwijl ze haar schoot naar voren stak: ‘steek me in mijn buik!’, en ze bezweek onder haar vele verwondingen. (…) Ze werd diezelfde nacht nog gecremeerd.
Met het lichaam van Agrippina ging ook de ware toedracht van haar dood in rook op. Hoe kwam Tacitus ruim vijftig jaar later aan de gedetailleerde informatie die hij met ons deelt? Had de trierarchus naderhand verteld hoe ze de moeder van Nero in haar slaapkamer overvallen hadden? En had de centurio daaraan toegevoegd wat ze hem had verzocht (en waar hij haar vervolgens gestoken had)? Of putte Tacitus voor de aangrijpende scène uit een andere bron? De laatste woorden van Agrippina doen sterk denken aan de dood van een andere vrouw waar vele Romeinen ooggetuige van waren: de moeder van Oedipus. De tragedie die hen de zelfdoding van Jocaste liet zien, en de brief die hen de zelfmoord van Agrippina moest doen geloven, zijn van één en dezelfde auteur: Seneca.
In de tragedie Oedipus hervertelt Seneca het lot van het huis van Labdacus, waarop een vloek rust waarvan ‘geen generatie de volgende kan bevrijden’ (Sophocles, Antigone r. 596). De stad Thebe wordt geteisterd door een plaag die alleen kan worden bedwongen als de dood van Laius wordt gewroken. Oedipus, die Laius’ weduwe huwde en sindsdien de stad regeert, stelt onmiddellijk een onderzoek in. De afschrikwekkende feiten die kort daarop aan het licht komen zijn welbekend. Het was Oedipus zelf die Laius onderweg naar Thebe argeloos had omgebracht, zonder te weten dat het hier de koning, en zijn eigen vader betrof. Zo had het lot dat hij ontvluchtte – je zal je vader vermoorden, en je moeder trouwen – hem daar al ingehaald. Als Oedipus dit inziet, rukt hij zichzelf de ogen uit. Jocaste, die met hem wil boeten (poena) voor hun misdaad (scelus, r. 1030), grijpt zijn zwaard om daarmee en plein public een einde aan haar leven te maken (r. 1036-9, vert. Schrijvers 2015):
(…) utrumne pectori infigam meo
telum an patenti conditum iugulo imprimam?
Eligere nescis vulnus: hunc, dextra, hunc pete
uterum capacem, qui virum et gnatos tulit.
(…) zal ik het wapen steken in mijn borst of stoten, begraven in mijn open keel? Jij weet geen plek te kiezen? Hier dan, hier dan, tref mijn wijde buik die man en zonen heeft gedragen.
Deze bloederige zelfmoord in het openbaar staat in schril contrast tot de slotscène van Sophocles’ Oedipus Tyrannus, waarin een razende Oedipus om zijn zwaard vraagt, de deur van zijn moeders slaapkamer forceert (‘wier schoot hem en zijn kinderen heeft gedragen’, naar r. 1256-7), en ziet hoe ze zich uit het zicht heeft verhangen. Op deze traditionele ‘vrouwelijke’ dood in de Griekse tragedie wordt reeds door Euripides gevarieerd in zijn Phoenicische Vrouwen, waarin Jocaste de openbaring van de incest met haar zoon heeft overleefd, om vervolgens door te maken hoe haar andere zoons elkaar in hun machtsstrijd om de stad vermoorden. Als ze hun lichamen op het slagveld aantreft, pakt ze één van hun zwaarden op om zichzelf door de keel te steken (r. 1455-9). Deze ‘mannelijke’ dood bevestigt haar invloedrijke rol in het politieke conflict van de volgende generatie. In zijn Oedipus lijkt Seneca op beide scènes terug te gaan. In plaats van haar keel besluit de ‘Romeinse’ Jocaste het zwaard echter in haar buik te steken (vgl. Seneca’s latere bewerking van Phoenicische Vrouwen, r. 447: hunc petite ventrem, qui dedit fratres viro / ‘tref deze buik, die broers aan een man schonk’). Deze specifieke keuze maakt haar zelfmoord bovenal de zelfmoord van een moeder, wier baarmoeder zo letterlijk als locus van schuld wordt aangewezen. Dit is de plek waar de vloek werd voltooid toen Oedipus ernaar terugkeerde.
Er is herhaaldelijk beweerd dat de scène die hiervoor werd geciteerd een verkapt commentaar zou zijn geweest op Nero’s complot. Op basis van de stijl is het echter aannemelijk dat de Oedipus tot Seneca’s vroegste tragedies behoort, en daarmee tot de periode vóór de moord. Hoewel Seneca het Thebaanse verhaal zeker ‘hertaalde’ naar het Romeinse klimaat, is het bovendien onaannemelijk dat iemand in deze positie de moedermoord tegelijkertijd officieel zou legitimeren op het politieke toneel en openlijk zou ondermijnen op het tragische. Pas na de dood van Nero wordt de tragedie een medium om het handelen van de voormalige keizer rechtstreeks te bekritiseren. De geruchten dat Nero er een incestueuze relatie met zijn moeder op nahield waren tegen die tijd wijd verspreid – niet op de laatste plaats gevoed door de keizer zelf, die naar verluidt met groot genoegen de rol van Oedipus vertolkte. Als de auteur van de Octavia de moord op Agrippina in herinnering brengt, lijkt hij met dit gegeven te spelen. We herkennen het motief meteen (r. 368-72):
Caedis moriens illa ministrum
rogat infelix,
Utero dirum condat ut ensem:
‘hic est, hic est fodiendus’ ait
‘ferro, monstrum qui tale tulit.’
Stervende vraagt de ongelukkige hem die de moord voltrekt om zijn vervloekte zwaard in haar schoot te stoten: ‘hier, hier moet je steken met je zwaard,’ sprak ze, ‘op de plaats die zo’n monster heeft gedragen.’
Met de intertekstuele verwijzing ‘cast’ de auteur Agrippina als Jocaste, en komt de oude legende van het huis van Labdacus daarmee indirect model te staan voor de recente gebeurtenissen in de Julisch-Claudische dynastie.
Het is dit theatrale totaalbeeld dat Tacitus bij zijn publiek oproept met het citeren van Agrippina’s laatste woorden. ‘Ventrem feri!’, schreeuwt ze uit als ze in haar slaapkamer wordt overvallen. Door haar schoot aan te bieden toont ze dat ze de ware moordenaar heeft herkend als haar zoon, het monster dat ze heeft gedragen. Met Jocaste’s incest op de achtergrond bekent ze tegelijkertijd hoe ze haar politieke invloed op de volgende generatie uitoefende door desnoods haar schoot aan te bieden (Annales 14.2.1). Zo gaat Agrippina de dood tegemoet als vrouw, man, en bovenal als moeder. In de daarop volgende legitimatie aan de senaat omschrijft Seneca volgens Tacitus haar vermeende zelfmoord met dezelfde begrippen van ‘schuld’, ‘misdaad’ en ‘boete doen’ als Jocaste deed in zijn Oedipus (14.10.2: et luisse eam poenam conscientia, qua[si] scelus paravisset / ‘(…) en dat ze, in het volle bewustzijn van de misdaad die ze beraamd had, boete had gedaan’).
Zo werd deze scène een aangrijpende scène, en de dood van Agrippina een tragische dood. Deze en tal van andere passages in de Annales illustreren bij uitstek de woorden van Goethe dat niet alles wat de geschiedenis ons vertelt ook echt is gebeurd, en wat echt is gebeurd niet is gebeurd op de manier waarop het ons wordt verteld (interview Luden, 1806). De ware toedracht van Agrippina’s dood blijft ongewis, maar waar we in elk geval wel getuige van zijn, is hoe een oude historicus geschiedenis schreef.
Esmée Bruggink (1989) werkt sinds januari als promovenda aan de afdeling Griekse en Latijnse Taal en Cultuur van de Radboud Universiteit. Haar onderzoek richt zich op het machtsdiscours in Griekse en Romeinse tragedie, en hoe dit discours zich verhoudt tot het politieke en maatschappelijke klimaat waarin de stukken werden geschreven en opgevoerd (Athene in de 5e eeuw voor, en Rome in de 1e eeuw na Christus). Euripides’ en Seneca’s Phoenicische Vrouwen staan centraal. Hier kun je meer lezen over dit project en de OIKOS onderzoeksagenda Anchoring Innovation. Een levensgrote Agrippina is nu te bewonderen in Museum het Valkhof te Nijmegen.