De laatste decennia zijn Joden in de Atlantische wereld een belangrijk onderdeel geweest van het onderzoek over het koloniale verleden van verschillende Europese mogendheden. Joden hadden internationale handelsnetwerken verspreid over de Atlantische wereld, waardoor zij een belangrijk onderdeel vormden van de Atlantische economie en koloniale samenleving, voornamelijk in havensteden. Port Jews (‘havenjoden’), een term geïntroduceerd door Lois Dublin en David Sorkin is een naam voor Joden die betrokken waren bij de zeevaart en maritieme economie van Europa, met name in de zeventiende en achttiende eeuw. Deze betrokkenheid bij de zeevaart was één van de oorzaken van een selectieve religieuze tolerantie richting het Jodendom. Deze tolerantie gold ook voor de Joden in de kolonie Nederlands-Brazilië. Zij waren namelijk van veel beroepen uitgesloten, maar niet van handel en financiering. Religieuze tolerantie, in de Nederlandse koloniën verleend door de Staten-Generaal, werkte dus niet alleen door in de Republiek, maar ook in de overzeese gebieden veroverd door de West-Indische Compagnie.
In Nederlands-Brazilië kwam religieuze tolerantie vooral naar voren tijdens het regime van Johan Maurits tijdens de jaren 1636-1643. Toch betogen sommige historici, waaronder Jonathan Israel, dat religieuze tolerantie in een eerdere periode ook al aanwezig was. In de historiografie komen we dan ook verschillende visies tegen over de periode waarin religieuze tolerantie voortkwam in Nederlands-Brazilië en wat de redenen hiervoor waren. Wim Klooster betoogt dat de religieuze tolerantie niet alleen een product was van verlicht bestuur, maar ook een gevolg was van handelsvoordelen die de religieuze tolerantie zou opleveren. Israel betoogt dat tolerantie in het algemeen cruciaal was voor de levensvatbaarheid en welvaart van de Braziliaanse kolonie en dat Joden daarom vrijheid van geweten en privé-eredienst kregen volgens Nederlandse richtlijnen. Dit wekt de suggestie dat tolerantie meer een pragmatische dan een principiële kwestie was. In mijn onderzoek wil ik preciezer ingaan op de al dan niet pragmatische insteek van de religieuze tolerantie.
In dit essay zal ik laten zien dat de religieuze tolerantie richting Joden in Nederlands-Brazilië eerder een pragmatische, economische kwestie was dan een principiële. De bestaanszekerheid van de kolonie was afhankelijk van de religieuze tolerantie die het toeliet dat Joden investeringen konden doen in het Nederlandse imperialistische rijk.
De Joodse samenleving in Nederlands-Brazilië
Over de exacte aantallen van de Joodse gemeenschap in Nederlands-Brazilië valt weinig met zekerheid te zeggen. Wel weten we dat er tijdens het gouveneurschap van Johan Maurits een constante toestroom van Joodse migranten was. In een census uit het jaar 1645 bleek dat het aantal vrijluyden, dat bestond uit witte Hollanders, Portugese Joden en zij die niet in dienst waren van de West-Indische Compagnie, bestond uit 2.899 mannen en vrouwen. Arnold Wiznitzer stelt dat er van deze groep mogelijk zo’n vijftienhonderd individuen van Joodse afkomst waren. Het legerpersoneel in het jaar 1645 bestond volgens de census uit iets meer dan drieduizend man. Ook individuen met een Joodse afkomst vochten mee in het Nederlandse leger. Hierdoor kunnen we mogelijk stellen dat ook een deel van de Joodse bevolking van Nederlands-Brazilië is geteld als legerpersoneel in de census en de aantallen mogelijk groter zijn dan de geschatte vijftienhonderd.
Joodse vrijheden waren al voorgeschreven in zowel de schets voor de regering van Nederlands Bahia in 1624 als in de administratieve regels die in 1629 werden uitgevaardigd voor alle Nederlandse koloniën die ooit in het bezit waren van de West-Indische Compagnie. Toch waren de vrijheden niet onbetwist. Zowel sommige katholieke Portugese inwoners als de Nederlandse Hervormde Kerk verzetten zich tegen de gewetensvrijheid en waren het oneens met de economische invloed die de Joden hadden. Zij eisten daarom dat Joden rode hoeden of gele badges zouden dragen. De koloniale overheid nam de Joodse gemeenschap echter in bescherming en ging niet akkoord met de eisen van de tegenstanders.
De havenjoden, die een groot onderdeel uitmaakten van de Joodse koloniale samenleving in Nederlands-Brazilië, begonnen hun reis richting de Atlantische wereld in Portugal vanwaar ze eind zestiende eeuw naar Brazilië en Noord-Europa migreerden. Ze creëerden een commercieel netwerk dat Portugal, Noordoost-Brazilië en Amsterdam in een driehoek met elkaar verbond. Door deze commerciële snelweg en de liberalisering van de handel tussen Brazilië en de Republiek konden Amsterdamse Joden een gemeenschap in Brazilië vestigen. Zij droegen ook bij aan de oprichting en uitbreiding van de Nederlands-Atlantische havens en op het slagveld, waar zij vochten voor Nederlands-Brazilië. Tegelijkertijd waren de Joden, samen met andere kolonisten, betrokken bij de bouw van de steden waarin zij woonden. De zustersteden van Nederlands-Brazilië waren bijna geheel nieuwe creaties, waaronder de plaats Recife, die oorspronkelijk een bijna volledig onbewoonde kleine haven was. Voornamelijk aan hun grote rol bij de uitbreiding van Recife kunnen we goed zien dat Joden betrokken waren bij de uitbreiding van dergelijke nieuwe plaatsen.
Ook speelden Joden een belangrijke rol bij de suikerplantages in Nederlands-Brazilië. Ze financierden een groot deel van deze plantages door middel van het aanleveren van slaafgemaakten en geld. Joden werden in de vroegmoderne periode door de overheid gezien als gecultiveerde en nuttige agenten, leveranciers en facilitators van internationale maritieme handel. Ze profiteerden dan ook van een relatief gunstige civielrechtelijke status.
Redenen van religieuze tolerantie
De vraag blijft echter waarom de Joodse gemeenschap deze privileges genoot. In de historiografie worden er verschillende oorzaken genoemd, waaronder verlichte idealen en economische belangen. Deze verlichte idealen zien we terug in de eerder genoemde administratieve regels die in 1629 werden uitgevaardigd door de Staten-Generaal voor alle koloniën van de West-Indische Compagnie en wordt vaak gekoppeld aan filosofische ontwikkelingen op het gebied van tolerantie door de Reformatie. De verlichte idealen in de administratieve regels kwamen voornamelijk naar voren door het toelaten van beperkte godsdienstvrijheid richting katholieken en Joden, zo werd het houden van erediensten toegestaan in de privésfeer.
Ook de Joodse hulp bij de verovering van Brazilië heeft een belangrijke rol gespeeld bij de uitbreiding van de privileges die in de Nederlandse koloniën werden verleend. Het is niet duidelijk of Joden zelf actief voor deze privileges hadden onderhandeld bij de overheid, maar de privileges lijken geen daad van niet-Joodse welwillendheid te zijn geweest. De opvallende betrokkenheid van de Joden in de transatlantische handel bezorgde hen het recht op detailhandel in Brazilië. Bovendien waren Joden door hun rol in de bevoorrading van verschillende door de Nederlanders veroverde gebieden onmisbaar voor de kolonie. Tegelijkertijd hadden Joden in Brazilië, in tegenstelling tot andere naties, nooit getwijfeld aan hun loyaliteit; geen enkel individu van Joodse afkomst was overgelopen naar de andere ‘vijand’. De Staten-Generaal had uitgeroepen het er volledig over eens te zijn dat de Joden van vitaal belang waren voor economische en militaire bijdragen. Hierdoor komt het beeld dat verlichte idealen ook een belangrijke factor waren voor het verlenen van privileges enigszins onder druk te staan. Dit zien we ook terug wanneer we kijken naar de manier waarop Sefardische Joden werden aangespoord zich te vestigen in Recife.
Portugees-Joodse emigranten uit Amsterdam en andere plaatsen in West-Europa werden aangespoord om zich in groten getale in en rond Recife te vestigen, vaak gebruikmakend van de kapitaalmiddelen van overgebleven vaders, broers en neven in Holland. De staat liet hen dan toe om de belangrijkste makelaars en tussenpersonen te worden die het geld, krediet en de benodigdheden leverden om de suikerproductie in de regio op volle kracht te krijgen. De Sefardische Joden in Holland waren vaardig in zowel het Portugees als het Nederlands. Zij combineerden deze vaardigheden met een deskundige kennis van de suikerindustrie en de Nederlandse markt en kapitaalmiddelen. Hierdoor ontstond de opkomst van een nieuw soort Sefardisch Joodse samenleving, gebaseerd op een brede handel gekoppeld aan tropische landbouw en een slaveneconomie. De West-Indische Compagnie deed dit natuurlijk niet zonder reden. Ondernemerschap was vitaal voor het functioneren van de Atlantische economie, waar de suikerplantages en slavenhandel een belangrijke component van waren. De handel in Afrikaanse tot slaafgemaakten vereiste hoge investeringen in verzekeringen, vracht en betalingen van zeemannen en handelsagenten. Voor een groot deel was het succes van de economie zelfs afhankelijk van financiële en commerciële webben die belangrijke plekken met elkaar verbonden.
Het pragmatisme achter religieuze tolerantie
De Nederlandse staat lijkt voornamelijk pragmatische redenen te hebben gehad voor het verlenen van religieuze tolerantie aan het Jodendom. De economische voordelen die de tolerantie opleverden aan de Republiek en de koloniale regering lijkt meer mee te wegen dan principiële redenen, zoals verlichte idealen. De Joodse bevolking werd in de vroegmoderne periode in Amerika gezien als een groep witte Europeanen. Het feit dat Joden in Amerika niet ‘de ander’ vertegenwoordigden, zoals ze vaak deden in christelijk Europa, lijkt een cruciale factor voor de latere tolerantie te zijn geweest.
De politieke ideologie van de Republiek in de Gouden Eeuw was echter nog steeds een belangrijke factor. Zij was seculier van aard, en hoewel theologische overwegingen een belangrijke rol speelden bracht zij deze terug tot een seculiere status. Vergeleken met andere Europese landen in de zeventiende eeuw had de Republiek, naar de maatstaven van die tijd, uitgebreide sociale voorzieningen en leek het land tevreden en stabiel. Tot op zekere hoogte was dit ook het geval. De macht van kapitaal in de kwestie van religieuze tolerantie kan echter niet worden onderschat. Nederlands-Brazilië was voor een groot deel afhankelijk van de investeringen en de kapitaalmiddelen van onder andere de Joden in de kolonie. Tot op zekere hoogte was de bestaanszekerheid van de kolonie afhankelijk van de religieuze tolerantie die het toeliet dat Joden deze investeringen konden maken om de toekomst van het Nederlandse imperialistische rijk te kunnen verzekeren.
Ongetwijfeld was de mate van religieuze tolerantie in Nederlands-Brazilië van aanzienlijke historische betekenis, toch blijft het een feit dat niemand deze tolerantie theoretisch probeerde te legitimeren. Ook wanneer we verder kijken dan Nederlands-Brazilië zien we geen bewijs voor een erfenis van tolerantie. Volgens Jonathan Israel was de tolerantie in Nederlands-Brazilië een de facto tolerantie gebouwd op een systeem van vrijstellingen en concessies gebaseerd op een theologisch kader dat enkel ontstond in Nederlands-Brazilië. De West-Indische Compagnie zag de gegeven tolerantie in Nederlands-Brazilië in geen enkel stadium als een voorbeeld voor toekomstige koloniën en veroveringen.
We zouden kunnen stellen dat de religieuze tolerantie in Nederlands-Brazilië vooral bestond door het belang van kapitaal in de ontwikkeling en het bestaansrecht van de kolonie. Joden hadden de kapitaalmiddelen om de kolonie te kunnen ondersteunen en werden dus grotendeels hierdoor getolereerd in de koloniale samenleving.
Conclusie
Het bestaan van Nederlands-Brazilië was voor een groot deel afhankelijk van de investeringen die individuen deden in onder andere de suikerindustrie op het land. Joden hadden de kapitaalmiddelen om deze industrie te ondersteunen en werden dan ook aangespoord om zich te vestigen in de kolonie, met name in en rond de plaats Recife. Voor de Nederlandse staat was het verlenen van religieuze tolerantie dan ook vooral een pragmatische kwestie door de barre omstandigheden op de kolonie. Kapitaal speelde dus een belangrijke rol bij het bestaan van de kolonie en de religieuze tolerantie die zij gaf aan haar witte inwoners.
In die zin zouden we kunnen spreken van de vrijzinnigheid van het kapitaal, doordat zij geen onderscheid maakte tussen de religies van de witte inwoners van de kolonie. Het kapitaal is echter ook geen principiële handelaar, aangezien ook zij slechts het Nederlandse imperialistische rijk in stand probeerde te houden door de investeringen van verschillende bevolkingsgroepen te gebruiken voor de exploitatie van Afrikaanse slaafgemaakten en de Braziliaanse gronden om de witte, en vooral Nederlandse, bevolking van de kolonie te kunnen dienen.
Door Veronique Lageweg.
Veronique Lageweg (2002) is student Geschiedenis aan de Radboud Universiteit. Ze is voornamelijk geïnteresseerd in de sociale, culturele en politieke geschiedenis van de (vroeg)moderne periode. Naast haar studie Geschiedenis is ze het afgelopen collegejaar actief geweest als vicevoorzitter van een politieke jongerenorganisatie.
Verder lezen
- Da Silva, F. R., “Crossing Empires: Portuguese, Sephardic, and Dutch Business Networks in the Atlantic Slave Trade, 1580-1674.” The Americas 68:1 (2011) 7-32.
- Christman, V., “Ideology, Pragmatism, and Coexistence. Religious Tolerance in the Early Modern West” Topographies of Tolerance and Intolerance: Responses to Religious Pluralism in Reformation Europe 64 (2018) 7-18.
- Dubin, L., “Port Jews in the Atlantic World.” Jewish History 20:2 (2006): 117-127.
- Fenoulhet, J. en Gilbert, L., Narratives of Low Countries History and Culture: Reframing the Past (London 2016).
- Groessen, M., The Legacy of Dutch Brazil (Cambridge 2014).
- Israel, J. en Schwartz S.B., The Expansion of Tolerance. Religion in Dutch Brazil (1624- 1654) (Amsterdam 2007).
- Klooster, W., “Communities of Port Jews and Their Contacts in the Dutch Atlantic World.” Jewish History 20:2 (2006): 129-145.
- Klooster, W., “The Essequibo Liberties: The Link between Jewish Brazil and Jewish Suriname.” Studia Rosenthaliana 42:43 (2010): 77-82.
- Knight, F.W. en Liss, P.K., Atlantic Port Cities: Economy, Culture, and Society in the Atlantic World 1650-1850 (Tennessee 1991).
- Wiznitzer, A., “Jewish Soldiers in Dutch Brazil (1630-1654).” Publications of the American Jewish Historical Society 46:1 (1956): 40-50.
- Wiznitzer, A., “The Number of Jews in Dutch Brazil (1630-1654).” Jewish Social Studies 16:2 (1954): 107-114.