We hebben meestal positieve associaties bij het woord ‘idealen’. De meeste van ons zouden de idealen van de Nederlandse vrijwilligers die meevochten in de Spaanse Burgeroorlog (1936-1939) ook als zodanig ervaren. Zij vochten immers om de Spaanse democratie te beschermen tegen de opstand van de fascistische generaal Franco,die gesteund werd door Hitler en Mussolini. Helaas voor deze Nederlanders blijkt het met idealen in de praktijk toch iets gecompliceerder te liggen. Ze zijn vaak onderhevig aan sociale en politieke omstandigheden. Wat wij met de kennis van nu als bijna universeel juist zien, zoals het vechten tegen Hitler’s fascisme, blijkt in het verleden heel wat minder duidelijk geweest te zijn. Deze casus biedt ons de gelegenheid om te zien wat het met een mens doet om voor zijn idealen te strijden en hier in plaats van voor geprezen te worden, voor te worden bestraft.
De Spanjestrijders werden namelijk verguisd door de Nederlandse overheid, toen onder leiding van Hendrikus Colijn van de Anti-Revolutionaire partij. Omdat zij in vreemde krijgsdienst waren getreden werd bij terugkomst uit Spanje hun paspoort afgenomen en moesten zij zich regelmatig melden bij de vreemdelingenpolitie. Zij mochten niet langer lid worden van politieke partijen en het werd hen nagenoeg onmogelijk gemaakt om werk te vinden. De reactie van de Nederlandse overheid toen is wellicht te vergelijken met die op de Syriëgangers nu. Omdat zij bij de Nederlandse regering geregistreerd stonden als politiek radicalen zijn bovendien tijdens de Tweede Wereldoorlog velen van hen door de Nazi’s opgepakt en naar concentratiekampen gestuurd. De meesten kwamen niet terug. Vanwege de koude oorlog en de negatieve blik op het communisme kregen velen hun nationaliteit pas eind jaren ’60 terug. Om te zien wat voor effect een dergelijk ontvangst heeft op een mens kunnen we hun situatie vergelijken met die van de Engelse Spanjestrijders. In Engeland werden vrijwilligers voor Spanje namelijk geprezen voor hun acties. Engeland had een veel grotere oorlogstraditie dan Nederland en had in Lord Byron een lichtend voorbeeld voor de heroïsche oorlogsvrijwilliger. Dit zorgde wellicht voor de drastisch andere reactie van de Engelsen. Hier in Nederland daarentegen kennen we niet echt een oorlogstraditie, en oorlogshelden hebben we eigenlijk amper. Je zou zelfs kunnen zeggen dat er in Nederland een traditie van antimilitarisme heerst(e). Dit verklaart wellicht ook deels waarom de Nederlandse reactie op de Spanjestrijders zo negatief was.
Als student literatuur was ik niet alleen geïnteresseerd in de historische kant van dit verhaal, maar ook in de manier waarop deze receptie de inhoud en structuur van hun verhaal heeft beïnvloed. Er zijn namelijk in de jaren ’80 interviews afgenomen met een groep Nederlandse Spanjestrijders, aanwezig in het archief van het Instituut van Sociale Geschiedenis, en met een groep Engelse vrijwilligers, te vinden in het online archief van het Imperial War Museum. In deze interviews spreken de Engelsen overwegend positiever over hun ervaringen in de Spaanse Burgeroorlog. Zij vertellen een verhaal dat, wellicht niet onverwachts, zich een beetje heeft geschikt naar het Engelse beeld van oorlog. In dit beeld zijn officieren nog helden en is oorlog iets dat van jongens mannen maakt. In de interviews met de Nederlanders daarentegen is oorlog iets dat nooit wenselijk, maar soms onvermijdelijk is. Ze ontkennen dan ook allemaal steevast dat zij helden zijn.
Dit soort aanpassingen van het oorlogsnarratief aan politieke en sociale normen is op zich niet verwonderlijk, gezien het feit dat de interviews bijna 50 jaar na dato afgenomen zijn. Wat echter wel opmerkelijk is zijn de verschillende met betrekking tot traumatische herinneringen. De Engelse vrijwilligers vertellen zonder waarneembare moeite over hun tijd in Spanje: iemand doden hoorde er nu eenmaal bij en de dood van officieren en kameraden krijgt een bijna heldhaftig tintje. De Nederlandse veteranen daarentegen hebben zichtbaar moeite met vragen als “heeft u wel eens iemand geraakt?” en geven aan dat ze daar zo’n schok hebben gekregen dat ze vijftig jaar later soms nog uit hun bed vielen. Bovendien is er bij de Nederlanders een wrok merkbaar over de manier waarop de Nederlandse regering hen behandelt heeft. Hoewel het lastig is te zeggen waar dit door komt, alle Spanjestrijders zijn inmiddels overleden, is het aanneembaar dat de systematische discriminatie door de Nederlandse overheid hier een grote rol in heeft gespeeld.
Voor deze premature antifascisten was de thuiskomst een deceptie en hun behandeling in de daaropvolgende jaren een zeer pijnlijke ervaring. Hoewel de Nederlandse blik op de Spaanse Burgeroorlog in de loop der jaren is veranderd liet erkenning voor de Spanjestrijders lange tijd op zich wachten. Velen zouden het niet meer meemaken. Het handelen naar idealen die tegen de draad ingaan had dan ook traumatische gevolgen voor deze mannen en bracht een frustratie met zich mee die velen hun leven lang met zich meedroegen.
Tim Scheffe heeft recentelijk de Research Master literatuur aan de VU Cum Laude afgerond en schreef zijn scriptie over de effecten van sociale receptie en culturele conventies op de verhalen van Engelse en Nederlandse Spanjestrijders. Hij werkt op het moment aan een promotievoorstel en is betrokken bij de organisatie van de jaarlijks herdenking van de Spaanse Burgeroorlog in Amsterdam.